Na een seizoen met veel opkomstproblemen in 2016 bij telers van consumptieaardappelen hebben afnemers en leveranciers van pootgoed samen met de NAK het ‘ketenproject verbetering pootgoedkwaliteit’ opgezet. Het doel van het project is om de oorzaken van opkomstproblemen te achterhalen en een vitaliteitstest voor aardappelpootgoed te ontwikkelen om uiteindelijk het aantal opkomstklachten te verminderen.

De eerste twee jaar bestond het onderzoek uit het volgen van 50 pootgoedpartijen. In het derde jaar (2019) is het onderzoek meer experimenteel opgezet met uitgebreid gebruik van proefvelden en opgeschaald naar bijna 300 partijen. De resultaten van het onderzoek gaven voldoende aanleiding voor een vervolg in 2020. Aangesloten organisaties zijn nu BO-Akkerbouw, Agrico, Agristo, Aviko, Farm Frites, HZPC, Kleinjan, LWM, McCain, Meijer en Nedato. 

Overzicht onderzoek 2019

In 2019 hebben we een kleine 300 partijen onderzocht. We hebben monsters gesplitst in een deel bestemd voor uitplant op twee proefvelden (op zavel in Flevoland en op zandgrond in Noord-Brabant) en een deel bestemd voor vitaliteitstoetsen. In deze toetsen werden monsters blootgesteld aan stress, bijvoorbeeld een 24-uurs onderdompeling gevolgd door bewaring in een klimaatcel. Daar werd beoordeeld welk percentage van de knollen de stress had doorstaan en gewoon tot kieming kwam zonder te rotten. Hiermee verwachtten we partijen vooraf te kunnen classificeren als hoog risico (relatief veel rottende knollen in de stresstest) of als laag risico (geen of nauwelijks rottende knollen in de stresstest). Wanneer het onderscheid tussen laag en hoog risico partijen goed kunnen maken, is dat een instrument om te sturen op uiteindelijke vermindering van de hoeveelheid opkomstproblemen.

Voor een deel van de pootgoedpartijen hebben we naast monsters genomen bij pootgoedtelers ook monsters genomen bij consumptietelers en deze uitgeplant op een proefveld. Deze monsters komen van dezelfde partij maar hebben de praktijksituatie van verlading, vervoer en opslag bij de consumptieteler meegemaakt. Door monsters op hetzelfde proefveld uit te planten, kunnen we ervan uitgaan dat veldomstandigheden vergelijkbaar zijn. Een verschil in opkomst kan dan alleen nog door het pootgoed en het logistieke traject veroorzaakt worden. Uiteindelijk kwamen de meeste monsters goed op, maar enkele partijen hadden serieuze opkomstproblemen (zie Figuur 1). Met de uitkomsten van het onderzoek kunnen we een aantal vragen beantwoorden.

aardappelveld opkomst

Figuur 1: Verreweg de meeste pootgoedmonsters hadden een goede opkomst op de proefvelden in 2019. Een enkele partij deed het slecht met in het extreemste geval slechts ca 50% opgekomen planten. De afbeelding toont het monster (genomen bij pootgoedteler) met de slechtste opkomst op proefveld Tollebeek. Dezelfde partij deed het zelfs nog iets slechter op het proefveld op zandgrond.

Wat kunnen we zeggen na een aantal jaar onderzoek? Antwoorden op de vijf belangrijkste vragen

  • Komen opkomstproblemen door de uitgangskwaliteit van het pootgoed of door handelingen met het pootgoed na transport bij de pootgoedteler?

Allebei. In 2019 hebben we monsters genomen uit de bewaring bij pootgoedtelers en later monsters van dezelfde partijen vlak voor het planten bij consumptietelers. Knollen uit deze laatste monsters zijn dus verladen, vervoerd en bepaalde tijd opgeslagen bij consumptietelers. In 40% van de partijen waar een consumptietelermonster een opkomstprobleem gaf, vonden we ook een opkomstprobleem in het bijbehorende pootgoedtelermonster. In 60% van de gevallen was er alleen een probleem met een consumptietelermonster Hieruit concluderen we dat 40% van de opkomstproblemen door de uitgangskwaliteit werd veroorzaakt en 60% door invloeden na transport. Alle partijen met een opkomstprobleem in het pootgoedtelermonster hadden ook een opkomstprobleem in een consumptietelermonster. Grofweg verdubbelde het traject van verlading, transport en opslag bij consumptieteler de hoeveelheid opkomstproblemen (zie Figuur 2).  

escalatieladderFiguur 2: Meer opkomstproblemen op het proefveld op zandgrond dan op het proefveld op zavelgrond en meer opkomstproblemen met consumptietelermonsters dan met pootgoedtelermonsters van dezelfde partij. Het traject van verlading, transport en opslag bij de consumptieteler lijkt het risico te verdubbelen.

  • Zijn er meer opkomstproblemen op zand dan op klei?

We hebben in 2019 monsters van bijna 300 partijen op een zavelperceel in de Noordoostpolder en op een zandperceel in Noord-Brabant uitgeplant. Op het zandperceel was het percentage partijen met een opkomstprobleem ongeveer dubbel zo groot (zie Figuur 2). Of dit 100% door de grondsoort komt, is met twee proefvelden niet goed te zeggen. Het moment van rugvorming is bijvoorbeeld ook anders. De resultaten vormen wel een sterke aanwijzing dat het risico op opkomstproblemen groter is op zand. Een partij die geen problemen geeft op klei of zavel, kan dus soms wel een probleem geven op zand.

  • Hebben opkomstproblemen met onderwatergewicht te maken?

Onwaarschijnlijk voor enigszins normale waardes. Bij onderzochte partijen (onderwatergewichten tussen de 300 en 480 gram), konden we geen verband vinden met het onderwatergewicht van de partij. Ook binnen een partij is het niet zo dat alle probleemknollen relatief licht of zwaar zijn. In 2018 hebben we uitplantmonsters met behulp van kleibaden gesplitst in submonsters met hoog, laag en gemiddeld onderwatergewicht. Uitgeplante submonsters met relatief hoog OWG hadden wel iets meer opkomstproblemen dan submonsters van dezelfde partij met laag of gemiddeld OWG.

  • Geeft vocht en nattigheid een hoger risico op opkomstproblemen?

Ja, in jaren met extreem veel neerslag en wateroverlast zijn er meer opkomstproblemen. In de praktijk was wateroverlast op het perceel bij de consumptieteler een van de duidelijkste factoren voor opkomstproblemen. Bij ons eigen onderwatergewichtexperiment, waar we monsters splitsten op OWG, zagen we duidelijk meer opkomstproblemen bij de uitplantmonsters die door een kleibad waren gegaan dan bij controlemonsters die niet door een kleibad waren gegaan. In de praktijk speelt condens mogelijk een rol. In 2020 hebben we een experiment gedaan om de invloed daarvan te bepalen. We wachten nu op de opkomsttellingen om de invloed te bepalen.

  • Kun je met een vitaliteitstoets voorspellen welke pootgoedpartijen opkomstproblemen geven?

Ja, maar nog niet met 100% zekerheid. Op basis van de resultaten van kleinschaligere experimenten tijdens de eerste twee jaar, hebben we in 2019 een aantal varianten van een zelf ontwikkelde vitaliteittoets onderzocht. De best presterende toets identificeerde 90% van alle partijen die op de proefvelden opkomstproblemen (>4% lege plekken) hadden. Deze test wees alleen ook nog 18% van de partijen zonder opkomstprobleem aan als hoog risico. Hier is dus nog verbetering nodig.

stressniveausFiguur 3: Monsters van dezelfde partij in drie verschillende stresstesten. In de linker stresstest bleven bijna alle knollen goed, ook die van partijen die later opkomstproblemen gaven. In de rechter stresstest gingen veel knollen rotten, ook van partijen die geen opkomstproblemen zouden gaan geven. Het aantal rotte knollen in de middelste stresstest voorspelde wel redelijk goed of een partij opkomstproblemen gaf na uitplant.

Vervolg 2020-2022

Vitaliteitstoets

Onze vitaliteitstoets lijkt veelbelovend. Om een toets daadwerkelijk in de praktijk toe te kunnen passen, willen we wel meer inzicht hebben in de betrouwbaarheid ervan. Dit betekent dat we zeker nog een paar honderd partijen willen testen en uitplanten op proefvelden om preciezer te bepalen hoe goed de testuitslag het risico op opkomstproblemen voorspelt. Onderzoek met zoveel partijen is veel werk, maar wel nodig om zeker te weten dat een testuitslag echt iets zegt over de kwaliteit van een partij. Daarnaast willen we weten of het voor de betrouwbaarheid uitmaakt op welk moment je de stresstest uitvoert, bijvoorbeeld in het najaar, in de winter of in het voorjaar. In 2020 hebben we weer bijna 300 partijen in het onderzoek, we hebben op drie momenten een stresstest uitgevoerd en monsters uitgeplant op twee proefvelden. Dit willen we nog twee jaar doen voordat we beslissen of en hoe we de toets in de praktijk kunnen gaan gebruiken.

IMG 0134

Figuur 4: Uitplant op proefveld Tollebeek. Voorjaar 2020.

Keteninvloeden

De keten van verlading, transport en bewaring bij de consumptieteler verhoogt het risico op opkomstproblemen. Wat nou precies hiervoor zorgt, weten we nog niet goed. Dit is heel lastig om op basis van gegevens uit de praktijk te halen en zeer waarschijnlijk is het een combinatie van factoren die elk op zichzelf slechts een gering effect hebben. Om dit beter te kunnen onderzoeken hebben in 2020 een aantal monsters een alternatieve experimentele keten gevolgd met opwarmen-terugkoelen, condensvorming, vallen en opslag bij wisselende temperatuur en gebrekkige ventilatie voor uitplant op de proefvelden. Hiermee willen we onderzoeken hoeveel opkomstvermindering, in vergelijking met optimaal behandeld pootgoed, je kan verwachten door deze handelingen en of dit vooral geldt voor partijen die een slechter resultaat in de stresstest hebben. Wanneer we dit experimenteel kunnen laten zien, kunnen we per partij aangeven hoe robuust deze is onder suboptimale omstandigheden.

Met deze experimenten en onze proefvelden verwachten we duidelijke richtlijnen te kunnen maken om het risico op opkomstproblemen te kunnen verminderen. Wij zijn zelf erg benieuwd naar de opkomst op onze proefvelden en in de praktijk en zullen jullie hier meer over vertellen na analyse van de opkomsttellingen deze zomer.