Kali is een belangrijke voedingsstof voor aardappelen. Bij de keuze voor meer of minder kali doen meerdere argumenten de ronde. Chris van den Boogaart, buitendienstmedewerker in de regio Limburg, Oost- en Midden-Brabant geeft duidelijkheid.

Bij zijn ervaringen met telers heeft Van den Boogaart diverse argumenten gehoord om wel of geen kali te strooien. Drie praktijkvoorbeelden met antwoord van de teler en de reactie van van den Boogaart op de volgende vraag:

‘Hoeveel kali strooi je op jouw aardappelen?’

Teler: ,,Niks, want met drijfmest geef ik voldoende en mijn aardappelen worden afland verwerkt.’’
Van den Boogaart: ,,Deze teler vergeet dat kaligebrek een gewas 2-3 weken vervroegd kan doen afsterven.’’

Teler: ,,Afhankelijk van de K-getal volgens bodemonderzoek.’’
Van den Boogaart: ,, K-getal zegt niet altijd alles over de beschikbaarheid van kali. Omdat zijn perceel kalifixerend is, is extra direct opneembare kali nodig.’’

Teler: ,,200 kg meer dan het advies om blauw te voorkomen.’’
Van den Boogaart: ,,Deze teler teelt voornamelijk Agria’s voor opslag bij gemiddelde onderwatergewichten van 390. Hij is zelfs blij met een lichte daling van onderwatergewicht. Hoge onderwatergewichten leiden namelijk tot meer gevoeligheid voor blauw. Dus een goede actie.

Kali, enkele feiten:
  • Aanvoer via bodem, organische mest en kunstmest.
  • Kali beperkt blauw bij fritesaardappelen.
  • Kali zorgt voor stevigheid van de plant.
  • Kali houdt vocht in aardappel beter vast.
  • Hoog kaligehalte, betere bakkleur.
  • Kaligebrek leidt tot opbrengstderving.
Wel of geen verlaging van owg?

Op kleigrond wordt kali in de wintermaanden of vroege voorjaar als bouwplanbemesting gegeven. Bij rassen met een relatief laag onderwatergewicht (owg) kun je niet onbeperkt kali geven, omdat dat het owg verlaagt. Zolang de gift binnen 200 kg/ha blijft, valt dat verlies mee. Voor de vlokkenverwerking van dubbeldoelrassen (zetmeel/vlokken) geeft extra kali een betere kwaliteit (suikergehalte en vleeskleur) en een hogere opbrengst. De financiële nadelen van verlaging van het owg bij rassen met een hoog OWG(>500 gram) zijn nihil of beperkt.

Meten is weten:bodem als basis

Van den Boogaart hecht veel waarde aan grondonderzoek en gehaltes in drijfmest die bekend zijn. De bodem moet volgens mij de basis zijn voor een goede groei. Dat betekent dat je beschikbaarheid van kali moet meten. Met varkensdrijfmest is de kaliaanvoer bijvoorbeeld een stuk lager dan bij runderdrijfmest. Op klei is een keer per vier jaar onderzoek voldoende, op zand kan het beschikbaarheid van kalil meer variëren vanwege onder andere uitspoeling.’’

Eventueel bijsturen in gewas

In de Achterhoek en het Zuidoosten van Nederland worden veel aardappelen geteeld op ‘vreemde’ grond (zoals gras). Daar is vaak geen grondonderzoek van bekend. In het seizoen is het goed mogelijk om dan ook in het gewas via bladstelen nitraat en kali te meten en mogelijk bij te sturen. Kali-60 bevat weliswaar chloor, maar kan in het voorjaar goed worden toegepast tot giften van 200 kg.